Interview

Een inkijk in het wonderlijke brein van David Sedaris. Eindelijk.

En het eerlijkste interview ooit, dat ook.

Een inkijk in het wonderlijke brein van David Sedaris. Eindelijk.

David Sedaris wordt wel eens de grappigste schrijver ter wereld genoemd. Zijn handelsmerk is zelfspot: in zijn boeken grapt hij met zijn grote Griekse familie, zijn vele baantjes en zijn leven met zijn partner Hugh. Je kent hem van boeken zoals ‘De lachvogel’ en ‘Van je familie moet je het hebben’. Redactrice Zita interviewde hem over zijn nieuwste boek ‘Gestolen voorwerpen’, een selectie wonderlijke verhalen uit zijn dagboeken van 1977 tot 2002.

17 juni 2017

“Hey Zita, wil je op 25 september naar een voorleessessie van David Sedaris?” UITERAARD wil ik dat. Jullie weten het misschien niet. Maar David Sedaris is niet zomaar een schrijver, hij is een performer. Duizenden mensen staan in de rij om deze man te zien voorlezen. Zo goed is hij. Daarna vraagt zijn uitgever of ik David niet wil interviewen. Ik twijfel, want ik heb in mijn leven nog geen enkele schrijver geïnterviewd (sorry, uitgever) én dit is David Sedaris, een man die MIL-JOE-NEN boeken heeft verkocht. Ik zeg uiteindelijk ja. Maar hoor er verder niets meer van. Dagen verstrijken. En dan weken. Het interview lijkt ver weg.

Tot deze mail. 19 juli, 14.32 u.

“Zita, Goed nieuws: ik kan je op 21 juli inplannen voor een telefonisch interview. Groet.”
Ik zit op mijn werk. Ik kijk naar de mail op mijn scherm en specifiek naar ‘21 juli’. Mijn hoofd ontploft. Over exact 47 uur en 28 minuten moet ik David Sedaris interviewen en ik ben nog niet in zijn boek begonnen (echt sorry, uitgever).

21 juli, 13.55 u.

Ik ben op pagina 218. Over 5 minuten moet ik bellen met David Sedaris. Pagina 218 is best oké. Alleen jammer dat het boek 510 pagina’s telt.

21 juli, 14 u.

Ik toets het nummer in. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik hoor meteen: “Hi, it’s David.

En zo beginnen we. Ik vertel hem in akelig Engels alles: de onverwachte mail; dat ik maar tot pagina 218 ben geraakt; dat ik nog nooit iemand heb geïnterviewd. Hij lacht en zegt: “Je bent nu al beter bezig dan alle journalisten. Onlangs had ik nog een journaliste die me zei: I loved your book, I read every page. En 10 minuten later vroeg ze: So what did your mother think of the book?” (lacht) (Zijn moeder is gestorven in 1991, dat kan je lezen op pagina 279 in het nieuwe boek, red.). 

Het wordt een eerlijk interview over zijn nieuwste boek ‘Theft by finding, dagboeken van 1977 tot 2002‘ en dus ook over zijn leven, het schrijven en zijn obsessie met het oprapen van vuilnis langs de kant van de weg.

Je staat bekend om je persoonlijke essays waarin je niets uit de weg gaat, zoals de dood van je zus, je moeders alcoholmisbruik, je eigen drugsgebruik. Nu deel je je dagboeken met ons. Is het niet moeilijk, zo eerlijk zijn met de wereld?
“Tja. In mei schreef ik dat stuk over mijn moeders dood voor The New Yorker, waarin ik ook vertel over haar alcoholmisbruik. Dat was waarschijnlijk het moeilijkste stuk dat ik ooit heb geschreven, omdat ik altijd had gezegd dat ik daar nooit over zou schrijven. Mijn vader was daar heel boos om. Maar tegelijkertijd: schrijven over mensen hun fouten maakt ze niet per se minder geliefd. En ik denk ook dat mensen haar nog liever gaan zien als ze ook haar kleine kanten kennen, als ze weten wie ze echt was. Het heeft heel lang geduurd vooraleer dat stuk op papier stond. Net omdat ik altijd een stukje dieper moest graven. Ik bleef voelen dat ik er nog niet was. Je moet tot dat stukje komen waar het pijn doet, want dan komt ook de schoonheid naar boven. (is even stil) En aangezien ik zo eerlijk ben over andere mensen, zelfs diegene die ik het liefst zie, moet ik ook eerlijk zijn over mezelf.”

“In het begin was ik eigenlijk een pretentieuze kwal, maar dat is er geleidelijk aan uitgegaan.”

Dagboekverslag 13 maart: “Ik zie er de laatste tijd niet uit. Een paar dagen geleden ving ik achter mijn bureau op school een vleug urinelucht op. Toen besefte ik dat ik mezelf rook. Het was mijn broek. Mijn studenten moeten het ook geroken hebben. Dat kan haast niet anders. Ik moet een verhaal verzinnen. Ik zou kunnen zeggen dat ik elke woensdagochtend op een baby pas en dat die vorige week op me heeft geplast.”

Je hebt nu heel je dagboek teruggelezen. Was je eigenlijk echt eerlijk met jezelf over alles?
“Nee, maar dat was niet altijd met opzet, soms heb je ook jaren nodig om eerlijk te zijn tegenover jezelf. Zoals over het feit dat ik homo ben. Jezus Christus, denk ik nu. Of over mijn alcoholmisbruik. Maar zolang ik het niet neerschreef, was het ook geen probleem. Ik vond mezelf niet altijd even leuk. In het begin was ik eigenlijk een pretentieuze kwal, maar dat is er geleidelijk aan uitgegaan. Het was niet gemakkelijk om al mijn 156 dagboeken te herlezen. Want natuurlijk, jij kan dit nu lezen en daarna weer lekker jezelf zijn.  Maar ik moest, na over mezelf te hebben gelezen, de rest van de dag ook nog mezelf zijn. Ik denk niet dat iets me ooit zo heeft uitgeput.”

Is er eigenlijk een onderwerp dat zelfs voor David Sedaris off limits is?
(lacht) “Grappig dat je dat zegt. Maar ja, Ik schrijf niet over seks. Allez, ik schrijf wel dat ik ‘het’ gehad heb. Maar nooit in detail. Niet omdat ik vind dat je er niet over mag schrijven. Het is gewoon niet zo mijn onderwerp. Oh ja, en ik schrijf ook niet over dingen die op het toilet gebeuren. Mijn man Hugh en ik, wij praten daar ook niet over. Er zijn koppels die foto’s van hun ‘darmactiviteit’ doorsturen naar elkaar, dat zullen Hugh en ik nooit doen. Maar ik ben absoluut verrukt als mensen hun badkamerverhalen met mij delen, werkelijk verrukt. Er is niets beter dan dat.”

“Ik moest, na over mezelf te hebben gelezen, de rest van de dag ook nog mezelf zijn. Ik denk niet dat iets me ooit zo heeft uitgeput.”

Op pagina 163 schrijf je over hoe een vrouw naast je in de diner lepels met siroop begint te eten, verder is ze net opgekleed. Een paar pagina’s eerder zag je hoe een vogel naar beneden vloog en een stuk kauwgom opat, en nog even daarvoor spuugde iemand twee keer op je hoofd, en toen hij dat nog een derde keer probeerde kwam er geen spuug meer uit z’n mond. Mijn vraag: hoe maakt één persoon zoveel vreemde dingen mee?
Oh, I just pay attention.”  Voilà, dat is Sedaris. Meer is het niet volgens hem, gewoon opletten jongens.
(Hij gaat toch verder) “Ik heb verder natuurlijk de absurde gewoonte om de hele dag met een notitieboekje rond te lopen. En de volgende dag haal ik er het meest opvallende uit. Iedereen maakt elke dag gekke dingen mee. Alleen, veel mensen letten niet op. En de meeste mensen die wél kijken, schrijven het niet op. Dat is het eigenlijk. En je kan het ook zo bekijken. Eigenlijk misbruik ik de wereld en alle mensen erin, op zoek naar goed materiaal waar ik iets mee kan.” 

Blijft nog de vraag hoe je erin slaagde om van 1977 tot 2017 een dagboek bij te houden?
“Oh, ik doe dit niet voor het plezier hé. Ik moét het doen. Het is zoals het zwerfvuil oprapen rond mijn huis (David Sedaris gaat elke dag als hij thuis is tussen 4 tot 9 uur zwerfvuil opruimen, red.) Het is een dwang. Voor ik zwerfvuil opraapte, moest ik spinnen eten geven. Ik weet dat het absurd en belachelijk is, maar ik moet het doen. Vandaag is het zwerfvuil oprapen. En stappen doen. Ik heb een Fitbit nu en die wil dat ik elke dag mijn stappen doe. Er zal altijd iets zijn. Ik weet niet wat het volgende zal zijn. Bij mijn dagboek is het exact zo, het is de dwangneurose die al het langst mee gaat.” 

“Er zijn universiteiten die me benaderen om mijn dagboeken te kopen. Jezus.”

Waarom deelt iemand zijn dagboeken met de hele wereld?
Wel, ik ben een paar jaar geleden begonnen met mijn dagboeken te herlezen. En ik hield de grappigste dagboekstukjes bij om die te bundelen tot een boek. Tot mijn uitgever zei: Waarom zou je niet ook wat andere dingen delen en teruggaan tot het begin? Dat heb ik gedaan. Maar het is wél belangrijk om te zeggen dat het mijn bewerking is. Ik zou nooit of te nimmer mijn hele dagboek publiceren. Ik pleeg nog liever zelfmoord. Er zijn universiteiten die me benaderen om mijn dagboeken te kopen. Jezus. Ik wil liefst een moratorium van 100 jaar vooraleer mensen dat kunnen krijgen. Tegen dan zullen mensen waarschijnlijk wel zoiets hebben van: Wie is die Sedaris, en waarom zouden we zijn dagboeken willen lezen?” (lacht)

In andere interviews heb je wel eens gezegd: ‘Ik wilde dit zo graag. Ik wilde een schrijver worden. Ik denk dat niemand zo graag iets wilde als ik het wilde.’ Wisten mensen dan ook dat je boeken wilde schrijven?
“Ooit zat ik in een art class en daar moesten we onszelf tijdens de eerste les voorstellen. Iedereen vertelde leuke frivole dingetjes over zichzelf. Buiten één kerel, Don, die zichzelf gewoon voorstelde als artist. Dat zou ik nooit gedaan hebben. Ik zei hoogstens: ik probeer wat te schrijven. Je moet wachten tot de wereld zegt dat je iets bent. Je bent pas een schrijver als iemand anders je zo noemt. Nu, je kan wel een officiële boekhouder zijn of een apotheker. Maar een kunstenaar, nee. Ik noem me pas een schrijver sinds ik voor The New Yorker schrijf, want dat is The New Yorker, weet je, en ik had toen al een paar boeken uit.”

“Je moet wachten tot de wereld zegt dat je iets bent. Je bent pas een schrijver als iemand anders je zo noemt.”

En van de eerste dingen die ik heb gedaan, is gaan zoeken wat David Sedaris deed op mijn geboortedag 2 december 1989. Helaas was er geen dagboek entry voor die dag. Maar ik heb wel ontdekt dat je op mijn tweede verjaardag een zak opraapte die vol kots bleek te hangen, omdat hij een plas met kots bedekte. Dat is op zich wel ongelofelijk.
(Hij lacht luid en hard)Dat is zo grappig, dat is echt heel erg grappig, you’re fun.”

Nog een laatste vraag. Wat zie je zelf als je echte job. Zwerfvuil oprapen of schrijven?
Vuil oprapen. Sowieso. Ik besteed er meer aandacht en tijd aan. En nu ben ik nog iets verder gegaan. Ik heb zo’n hoofdlamp gekocht, waardoor ik nu ook ’s nachts vuil kan gaan oprapen, wanneer er geen auto’s zijn. En nu kan ik ook bij stukken langs de weg die overdag te gevaarlijk zijn. Echt waar.”

(En zo lachen we samen nog wat aan de telefoon.)

“Nee serieus, vorige nacht was ik ’s nachts op weg met een broek van een Japanse ontwerpster die langs één kant een rok is en langs de andere kant een broek is. Ze is echt totaal geschift, die broek. Maar ze kost belachelijk veel en ik kan ze nooit dragen. Dus ja, dan doe ik ze ’s nachts aan, ik heb toch al die gekke hoofdlamp op, dus waarom ook niet die broek?“

En zo vliegt mijn tijd met David Sedaris voorbij. Als ik een dagboek bijhield, dan zou op 21 juli 2017 staan:

21 juli 2017. Antwerpen.
1. Deze ochtend een vreemd intense blik uitgewisseld met een Chinese man in het park. Dat heb je als je om 8 uur ’s ochtends op een nationale feestdag gaat joggen.

2. David Sedaris geïnterviewd. Daar was ik bijna even zenuwachtig voor als rijden op de Brusselse ring zonder GPS (en daar heb ik werkelijk doodsangsten voor).

3. Na het interview een pintje gedronken en een halve zak peper en zoute chips achterovergeslagen. Op tien minuten. In mijn eentje. Ik veronderstel dat dit normaal is als je net doodsbang bent geweest. Daarna, heel mijn huis gekuist en bedacht dat stof zich wel heel snel verzamelt.

 

Op 25 september leest David Sedaris voor uit zijn nieuwe boek, Theft by Finding: Diaries (1977-2002)in de Carré in Amsterdam.
Foto boven door Hugh Hamrick

Schrijf je reactie

1 reactie

Zita wil maar een paar dingen in het leven. Eén: iets betekenen. Twee: minder twijfelen over wat ze dan wil betekenen. Drie: letterkoekjes in de oven roosteren, want dan zijn die écht knapperiger. Vier: minder huilen om onnozele dingen, zoals wanneer ze een platte band heeft met haar fiets, of omdat ze gevallen is met haar witte broek, want geef toe, dat is ECHT frustrerend.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen